Het meisje van de bediening is door haar leeftijd een opvallende verschijning. Ik heb de mannen door. Hun ogen volgen stiekem haar fraaie billen terwijl hun vrouwen uitgebreid over een onderwerp vertellen. Mannen kunnen wel degelijk multitasken.
De uitbaatster serveert de bestellingen uit die het meisje elektronisch heeft opgenomen. Het werkt als een tierelier. De uitbaatster is een vrolijke en vriendelijke verschijning, snel, alert en tot een praatje te verleiden.
Een hele lange, pastelgroene Amerikaanse oldtimer komt ronkend tot stilstand op de parkeerplaats. Een bebaarde man, mid-veertig, stapt uit. Op een spijkerbroek met watervrees draagt hij een strak, bij de knoopjes licht uitpuilend overhemd met een kleurige print. Zijn schoenen zijn van het lompe soort met stompe neus en zwart. Hij is de broer van de uitbaatster. Met slechts één handgebaar groet hij tevreden alle gasten op het terras.
Bij de koffie krijgen we een klein glaasje waarin op een scheutje likeur een dot slagroom drijft. Lekker. Een hondje rent van binnen uit het terras op. Bijval van hondenliefhebbers die hem tevergeefs aanhalen. Het hondje rent de weg op. Een man in boerenbodywarmer en een regelachtig karakter schiet overeind en maant het hondje in zacht Limburgs dialect van straat te komen. Het beestje spreekt een andere taal, want doet precies wat het zelf wil en blijft op straat rennen. Het meisje van de bediening babbelt op relaxte toon met vaste gasten achter ons. Limburgs is een zingerig dialect. Lange klanken die op dalende uiteinden met elkaar worden verbonden. De vlucht van een specht, het ronde van het lied van de zanglijster.
De koffie was goed, de vlaai was goed, tijd om af te rekenen. Per ongeluk loop ik zonder mondkapje naar binnen. Niemand die er iets van zegt (er is dan ook niemand). Het interieur is wat projectmatig, iets te strak voor deze mooie plek. Prikkelender is de zaal, ‘de Oetdaging’, achterin. Duidelijk van veel latere datum omdat het losser aandoet en daardoor meer jeu heeft.
“Ah,” zegt de vlotte uitbaatster, “fijn dat je zelf deze kant op komt.” Ze vindt het weer vandaag goed, want prima terrassenweer. Ze baalt ervan dat gasten bij piepweer niet binnen mogen zitten, want daar is plek zat om op afstand te blijven. Piepweer? Het voorvoegsel piep vervangt het voorvoegsel kut of klote. Zelfcensuur door inventief taalgebruik. “Nog even en dan kan het weer,” troost ik haar met betrekking tot de beperkingen. Maar troost heeft ze niet nodig, ze is toch wel vrolijk. We lopen naar buiten en ze roept het hondje, dat meteen komt.
*
Later die dag passeren we ter hoogte van Etsberg een akker vol rabarber. Voor het eerst in mijn leven zie ik rabarber op punt van bloeien staan. Dikke trossen van honderden nog gesloten bloemetjes rijzen als ferme toortsen tussen de grote bladeren op. Ik stop om een foto te maken. Passanten op elektrische fietsen houden in. Hun gezichten verraden nieuwsgierigheid: wat heeft hij gezien dat wij niet zagen? “Bloeiende rabarber,” zeg ik. Ze fietsen verder. Op de website van Oetsjpanning De Meuleberg las ik dat ze seizoensgebonden streekproducten in hun gerechten verwerken. Zo gauw ze rabarbervlaai op de kaart hebben, ga ik terug. Laat dat de plot van dit verhaal zijn.