Vraag me om iets te bedenken en ik kom met het krankzinnigste plan ooit. Maar vraag me een reis te boeken en ik verander in een drenkeling zonder zwemvest. Reizen is prima. Het plannen is oorlog. Vijftien tabbladen, honderd meningen, hotels die “charmant” blijken te betekenen: klein, muf en zonder warm water. Alleen al het woord tripadvisor doet m’n oog trillen - ik haat het. Grondig.
Mijn vrouw, Doroté, daarentegen, heeft dat geduld wél. Ze moppert, uiteraard - want ik ben nutteloos in dit proces - maar ze klaart de klus, meestal samen met haar vriendin Alex. Ze vinden altijd iets bijzonders. Iets dat klopt.
Dit keer: Valencia. April. Het soort weer dat zegt: “Drink iets kouds, doe alsof je nergens heen hoeft.” Mijn meisje vond een appartement, vijfhoog, midden in de oude stad. Geen lift, wel karakter. Een voordeur van eikenhout die oorlogen heeft overleefd. Een trap van travertin, leuning van gesmeed ijzer. Het soort plek waar je je hoofd stoot en toch denkt: ja, dit voelt goed.
Binnen: ruim, hoog, smaakvol ingericht. Goede douche, klein keukentje, een bed dat doet wat het moet doen. Genoeg comfort om een week te blijven zonder spijt.
Valencia zelf - deels Disneyland, deels rauw en echt. Wij houden van dat laatste. We dwalen door de buurt, belanden op een hoek bij een piepklein barretje dat gerund wordt door twee Spaanse vrouwen met die vanzelfsprekende flair die wij Noord-Europeanen nooit onder de knie krijgen.
Zon, 25 graden. Koud bier. Ondanks onze liefde voor wijn, smaakt dat eerste pilsje als een openbaring. Tapa’s volgen. Nog een pilsje. Meer tapa’s. Nog twee, drie, vier.
Siësta. Een heilig ritueel dat we zonder enig protest omarmen.
Om zeven uur hebben we een gids geboekt voor een culturele wandeling. Onze siësta eindigt om tien over zeven. Puta.
We bellen de gids. Geen probleem, zegt ze, “kom naar de markthal, we pikken jullie op.” Daar treffen we de groep - een bont gezelschap dat meteen goed voelt. Een jonge vent, Will, hoort onze Nederlandse tongval en zegt lachend: “We swore you were fuckin’ Americans.” IJs gebroken.
We wandelen langs kerken, pleinen, ruïnes — het soort verplichte stops die elke gids moet laten zien - maar het eindigt goed: een lange tafel op een binnenplaats, onder een absurde sterrenhemel. De groep is een mengelmoes van accenten en dronken glimlachen: Ieren, Schotten, Engelsen, een Amerikaan met Duitse vriendin, een stel uit Tsjechië, en wij - de Brabanders.
Het eten? Matig. De wijn? Fantastisch. En dat maakt alles goed. Er is iets magisch aan mensen uit alle hoeken van de wereld die samen dronken worden en even geloven dat dit het leven is.
Na het eten opper ik: Aqua de Valencia. De lokale signature cocktail.
Even later zitten we met z’n twaalven in een shabby tent, tl-licht, plastic stoelen, barkeeper met dollartekens in z’n ogen. Hij zet drie kannen van die oranje godendrank voor ons neer. Drie liter pure vergetelheid.
Na een half uur vallen de eerste slachtoffers. Eén voor één druipen ze af. Ik probeer nog in mijn beste Duits het gemengd koppel over te halen te blijven, maar uiteindelijk zitten we alleen nog met het Engelse stel aan een plastic tafeltje, drie lege kannen voor ons.
Naar huis? Geen denken aan.
We struinen verder, vinden een bar - of club, of wat dan ook - waar de portier ons binnenlaat alsof hij ons kent. De mannen achter ons worden geweigerd. Grijs haar opent deuren, zeg ik tegen Will. Hij lacht. “What do you mean, John?” Will is 34.
Aan de bar: bier, a Pint. Groot! Rosé voor de meisjes. Achter de bar: een man met de looks van Borat compleet met snor. Een krullenbol die perfect aanvoelt wat we nodig hebben en ons nog drie rondjes aansmeert.
Tussen de glazen door koop ik voor onze meisjes, van een aan de aandacht van de portier ontsnapte sjacheraarster, voor een kleine 30 euri, twee rozen. “I didn’t pay for it, honey,” hoor ik Will tegen z’n verbaasde vrouw zeggen. Hij knipoogt. Nacht veiliggesteld. Tijd om te gaan.
Terug Volgende