Donderdagmiddag, we moeten om 13.00 uur in Amsterdam zijn. Locatie, IJburg, Bert Haanstrakade. Instructie; kom op tijd! Al van kinds af aan heb ik een grondige hekel aan gecommandeerd te worden, maar mijn vrouw — verstandiger dan ik en gewapend met de blik die geen tegenspraak duldt — overtuigt me. Dit is een verrassing van haar. Ik ben niet echt een man van verrassingen. Maar soms laat je je gewoon meevoeren.
Het weer is belachelijk mooi, verdere instructies negerend, parkeren we onze auto op slechts een steenworp afstand van de genoemde locatie. Voor ons geen transferium en 20 minuten in een snikhete stinkbus, fok it, dan liever de gepeperde rekening van Easy Park.
We slepen onze rolkoffertjes als tragische toeristen op weg naar nergens, over een brug. De wieltjes krijsen, ze lijken een persoonlijk vendetta tegen me voeren, wat een ellendig geluid. Na het brugwachtershuisje rechtsaf door het zand, een provisorisch haventje. Op een betonplaat zit al een stelletje met hun hebben en houwen te wachten, hier zal het zijn. Ik check m’n horloge, verdomd! 20 minuten te vroeg.
Tijd doden met het aanschouwen van twaalf verwende snotneuzen in designerpolo’s die zogenaamd leren zeilen, blijkt geen straf. Twee blonde pubers staan erbij alsof ze liever in een kroeg staan. Het resultaat: chaos. Minibootjes die rondjes draaien alsof iemand ze bestuurt met een kapotte Playstation-controller. Best vermakelijk. Uiteindelijk keren de kinderen verveeld terug naar de kant. Papa rekent straks ff honderd euro af, en hup, volgende hobby.
En dan verschijnt de boot. Dit is het dus, schat. Het schip is een oud, stalen beest uit 1928. Het IJveer Dertien. Mooi, 13 — ons geluksnummer. Dat belooft wat. Aan boord vertelt de dame van de bediening dat dit ding ooit militairen en werklui naar Vuurtoreneiland bracht. Bestemming verklapt. Sorry, lief.
Vuurtoreneiland, niet meer dan een kluit grond in het Markermeer waarop een vervallen fort en Amsterdams’ enige vuurtoren. Alleen per schip bereikbaar, zeggen ze. Bullshit natuurlijk, maar goed, het klinkt romantisch en als goeie marketing. De gietijzeren toren uit 1893 staat er nog steeds. Prachtig, dreigend. Mijn vrouw verbiedt me op straffe van 4 weken geheelonthouding om erin te klimmen, ik gehoorzaam braaf, maar dit terzijde.
Op dit eiland, met haar schitterende ruige natuur, maar kleiner dan twee voetbalvelden, runnen Ester Lahnstein en Brian Boswijk een seizoensrestaurant. Van mei tot september in een kas van glas en hout. In de winter wijken ze uit naar het fort. Simpel concept, maar geniaal uitgevoerd. De vloer. Onbehandeld hout, de bar. Brut beton. Alles klopt. Niks overbodig. Zoals ik het zelf zou ontwerpen. En ja, dat weet mijn vrouw verdomme als geen ander.
Wij zitten vanavond buiten. Aan de rand van het water. Het soort uitzicht dat je niet verdient, maar wel krijgt. Mijn vrouw heeft het beste tafeltje weten te regelen. Is dit een stille liefdesverklaring, of onheilspellende stilte voor de storm. We zullen zien, ik hoop het eerste.
Zes gangen. Allergieën? Nee dank je! Voor ons wel graag het bijpassend wijnarrangement. De chef werkt met vuur, rook, fermentatie, pekel. Geen bullshit. Echt koken. Dit wordt een avond.
Later, rozig van eten en drank, vraagt een jong stel of iemand hun foto wil maken. Mijn vrouw is fotograaf, dus laat ik haar lekker haar gang gaan. Ze maakt er meteen een dozijn, ik ben het gewend. Wij doen gewoon een selfie.
Nog een koffie, een grappa om het af te leren en daarna strompelen we in het pikkedonker door het duin over een smal pad, met onze telefoons als zaklampen naar ons verblijf. Een van de weinige huisjes aan de andere kant op het eiland. Het zwartgeblakerd hout aan de buitenzijde gaat op in de omgeving alsof altijd zo is geweest. Aan de binnenkant, white wash hout, zachte kussens en een panoramaraam over het donkere, slechts door maanverlichte water. Dicht tegen elkaar op het smalle vlondertje, met onze voetjes bungelend boven het water, nog een laatste drankje. Om ons heen alleen vogels en vervolgens slaap.
Wel degelijk een liefdesverklaring.
Dankjewel schat!
